Samen met een Congolese collega, laat ik hem Ollie noemen, reis ik van Goma naar Bunia. Ollie is in Bunia geboren en opgegroeid en is er een kleine 2 jaar niet geweest. Bij het inchecken komt hij een oude bekende tegen, die ook richting Bunia gaat: de mannen schudden elkaar hartelijk de hand, waarbij ze elkaar tegelijkertijd ‘kopstootjes’ geven, eerst links, vervolgens rechts en daarna midden op het voorhoofd. Ik herinner mij dat vriendschappelijke gebaar nog van 15 jaar geleden toen ik een half jaar in Kinshasa verbleef, maar was het een beetje vergeten. Hoe gaat het met je, vraagt Ollie, en met de familie? Hoeveel kinderen heb je? Lachtend en zichtbaar tevreden antwoordt de vriend op de in onze cultuur eigenlijk impertinente vraag: 7. Tout va bien!
Ik moet direct denken aan een artikel dat ik net nog had gelezen. Congo heeft de twijfelachtige eer om wereldwijd de derde plaats in te nemen op de vruchtbaarheidsindex: gemiddeld krijgt een Congolese vrouw 6 (levend geboren) kinderen! En als ik het nog even in perspectief plaats, dan staat dat lachende gezicht in mijn ogen symbool voor een onhoudbare situatie. Want ga maar na: op dit moment leven er in Congo naar schatting 110 miljoen mensen, waarvan de helft jonger is dan 18 jaar! In 1960 liepen er in dit land 15 miljoen Congolezen rond en de prognose voor 2050, dus mind you, 90 jaar later, is een slordige 215 miljoen! (En in de komende 25 jaar dus bijna een verdubbeling ten opzichte van nu). In het overgrote deel van die gezinnen is er geen geld voor (op)voeding en onderwijs en de bestemming van heel grote aantallen van die kinderen laat zich helaas raden: de straat, de prostitutie en de in de kinderogen veilige rebellengroepen waar iets van een familiegevoel kan worden gevonden.
Er staat een vrouw naast de ‘incheck rij’ met een plastic tasje te zwaaien. “Wil iemand dit even meenemen naar Bunia? Is voor mijn zus; ze vindt mijn zelfgemaakte body crème heel lekker..”, zo begrijp ik van Ollie die uit het Swahili vertaalt. Je ziet het al voor je op Schiphol! Maar onze Ollie is de goedheid zelve en gaat met de ook voor hem wildvreemde vrouw even in gesprek. “Gaan we regelen, komt goed”, zegt Ollie. Hij laat het tasje even door de scanner halen en stopt het in zijn bagage. Een voor mij wat twijfelachtig maar natuurlijk erg vriendelijk gebaar!
Ik word de eerste ochtend bij de tientallen Medair-collega’s in Bunia hartelijk welkom geheten. “Mensen, even jullie aandacht”, roept de personeelsmanager, “we gaan Jan zoals gebruikelijk bij bezoekers even opwarmen”, ‘on va lui chauffer…’. Deze kende ik nog niet. Iedereen begint op commando heel hard in de handen te wrijven en na een kwart minuut wordt de opgebouwde warmte vanuit de vele handen in mijn richting ‘weggeklapt’. Een warm welkom dus en een hartelijk gebaar! Als dank schud ik later wat handen en jawel, polsen. De dames bieden vaker hun pols aan om even vast te pakken dan dat ze de hand uitsteken. De Congolese ‘gebarentaal’ heb ik nog niet helemaal in de hand.

Bij de indeling in Tutsi en Hutu kon het toch nog gekker worden! Een van de criteria om de ‘rassen’ in te delen was het veebezit. Personen of gezinnen met meer dan tien stuks vee werden onder de Tutsi’s ingedeeld en minder dan tien koeien maakte van iemand een Hutu. De term Tutsi stond langzaam maar zeker synoniem voor overheersing en onderdrukking en de term Hutu voor diegenen die van de sociale en politieke ladders gevallen waren naar een inferieure status.
De belangrijkste oorzaak van de genocide ligt dus in de verstoring van de verhoudingen tussen de Hutu-meerderheid (ongeveer 85%) en de Tutsi-minderheid (ongeveer 15%), in de koloniale tijd. Ik kwam een mooie zin tegen op Wikipedia: de Rwandese Genocide is de som van decennialange processen van politieke legitimatie en besluitvorming, diepgewortelde opvattingen over etniciteit, een cultuur van sociale uitsluiting en straffeloosheid en internationale tweeslachtigheid en hypocrisie. Er groeide een aversie van arm tegen rijk: verarmde jongere boerenzonen die niets meer te verliezen hadden, vonden al snel hun weg naar radicale Hutu-milities.
Maar aan de Rwandese genocide ging nog een periode vooraf! Bij de onafhankelijkheid in 1962 krijgt de Hutu-partij van Grégoire Kayibanda het voor het zeggen in Rwanda. Als winnaar van de verkiezingen die door oud-kolonisator België zijn georganiseerd, voelt die zich sterk genoeg om de traditionele Tutsi-koning Kigeri V uit de weg te ruimen. Je zou kunnen zeggen, een eerste moment van wraak op de Tutsi’s voor jarenlange uitbuiting en onderdrukking van de Hutu-gemeenschap. De Hutu-revolutie van Kayibanda is een slechte zaak voor de traditionele Tutsi-elite. Naar schatting 100.000 Rwandese Tutsi’s vluchten, onder meer naar de buurlanden Congo, Burundi en Oeganda, van waar ze op wraak zinnen voor het aangedane leed.
In Rwanda zelf worden nu de Tutsi’s systematisch gediscrimineerd en worden ze uitgesloten van hoge functies. Als daar nog economische problemen bijkomen, groeit de onrust in het land. Dat leidt tot een militaire coup, waarbij Kayibanda aan de kant wordt geschoven, overigens niet door een Tutsi, maar door een andere Hutu: Juvénal Habyarimana. In de jaren 70 en 80 laat Habyarimana zich geregeld opnieuw kiezen als staatshoofd. Hij wordt gesteund door de katholieke kerk en brengt het land stabiliteit. Onder zijn bewind groeit Rwanda uit tot troetelkind van de internationale gemeenschap, die veel ontwikkelingshulp over heeft voor het bevriende Rwandese volk.
Ik vraag mij af in hoeverre dat gebaar richting Rwanda, onder meer vanuit Europa en dat nog steeds actueel is, de regio goed doet…..

Plaats een reactie